Conservatism

Trump, Orbán, Poetin en ook Baudet: de grimmige vierde fase van een geradicaliseerd ‘hard-rechts’

Ideeëngeschiedenis In zijn geschiedenis van het Europese en Amerikaanse conservatisme laat Edmund Fawcett zien wat dit gedachtengoed door de eeuwen heen behelst.

Trump-aanhangers tijdens de bestorming van het Capitool in Washington op 6 januari. Foto REUTERS
Sjoerd de Jong

18 februari 2021 om 18:51

Waarom zou je een bedachtzame, prudente conservatief willen zijn, als je op de barricade van WhatsApp kan springen om onze boreale beschaving te redden? Een ‘goedkope en bloedeloze hervorming’ zoals Edmund Burke (1729-1797) schreef, mag verstandig zijn, wat echt enthousiasmeert is de warme gloed van een ‘spectaculaire omwenteling’ – een revolutie dus.

Burke, die geldt als aartsvader van het Britse conservatisme, moest niets hebben van zulk revolutionair elan. Behoedzame vooruitgang, met behoud van het goede, was de beste aanpak. Sommige van zijn hedendaagse nazaten denken daar heel anders over: we zijn inmiddels zo diep gezonken dat alleen een radicale omwenteling nog redding kan brengen.

De Nederlandse Edmund Burke Stichting speculeerde al in 2005 hoopvol op een ‘crisis’ van het systeem. Thierry Baudet, eerder mede-samensteller van de bundel Conservatieve vooruitgang, roept op tot verzet tegen het ‘kartel’ dat Nederland wil ‘vernietigen’, waartoe hij zo’n beetje alle gevestigde partijen rekent. Rechts moet strijden om culturele hegemonie – zoals de marxist Gramsci links ooit aanbeval.

Hoe valt die tweespalt tussen bedachtzame scepsis en hang naar een grote omwenteling te verklaren? Voor politicoloog Corey Robin, auteur van het spraakmakende The Reactionary Mind (2011), is de tegenstelling schijn: conservatieven, ook de pragmatische, delen een diepe afkeer van (directe) democratie, egalitarisme en liberalisme. Het volk dat zich wentelt in plat consumentisme moet worden opgevoed, de wezenloze elite die het politiek vertegenwoordigt aan de ketting worden gelegd; en als dat niet lukt met smalle marges, dan maar met zwaarder materieel.

Lappendeken

In Conservatism, een lijvige ideeëngeschiedenis van Europees en Amerikaans conservatisme, kiest oud-journalist van The Economist Edmund Fawcett, die eerder een pil schreef over het liberalisme, voor een genuanceerder benadering. Het conservatisme is bij hem een lappendeken van overtuigingen en temperamenten, en doorgaans eerder een geesteshouding dan een uitgewerkte theorie.

Grofweg valt die grondhouding te typeren als: scepsis over maakbaarheid en de almacht van de rede, een besef van menselijke onvolmaaktheid en ongelijkheid, geloof in de noodzakelijke discipline van moraal en ‘geleefde’ tradities (waar ook bij hoort: afscheid kunnen nemen van morsdode tradities).

Dat conservatisme verschijnt in diverse gedaanten in de vier landen die Fawcett onderzocht (Engeland, Frankrijk, Duitsland en de VS). Er is een pragmatische variant, die zich voegt naar de liberale moderniteit, en een meer radicale en filosofisch anti-moderne stroming, die streeft naar restauratie van traditionele gezagsverhoudingen in politiek, samenleving en gezin. Dat kan zich politiek en praktisch op uiteenlopende manieren vertalen, met als gevolg dat de huidige Trump-populisten in de VS in weinig meer lijken op reactionaire conservatieven zoals die in collegezalen te vinden zijn.

Niettemin zijn het loten aan dezelfde tak, die elkaar beïnvloeden en in conflict kunnen raken – vandaar Fawcetts ondertitel ‘de strijd om een traditie’. Conservatieven, die van oudsher strijden om behoud van tradities, zien zich volgens hem steeds meer gedwongen hun eigen traditie te verdedigen tegen revolutionair-rechtse versies ervan. Ze pendelen tussen accommodatie aan de liberale moderniteit naar de wens tot contrarevolutie en terug. Geen wonder, want conservatisme is zelf een product van de moderniteit, die leeft van de dialectische spanning tussen duurzaamheid en vernieuwing.

Fawcett onderscheidt zodoende vier fasen in de politiek-ideologische geschiedenis van het conservatisme. Een eerste (1830-1880) van contrarevolutionaire strijd én aanpassing, zoals in het Duitsland van Bismarck (een autoritaire staat die tegelijk de basis legde voor collectieve verzorgingsarrangementen); een tweede fase (1880-1945) die de conservatieve cultuurkritiek in een hogere, anti-democratische versnelling bracht; een derde fase (1945-1980) van verzoening met de liberale democratie, toenemdende politieke macht voor conservatieven (Reagan en Thatcher), met gaandeweg steeds feller verzet tegen de culturele revolutie en het ‘linkse’ libertinisme van de jaren zestig.

Inmiddels bevinden we ons volgens hem in een grimmige vierde fase (1980-heden), die van een geradicaliseerd ‘hard-rechts’. Een conservatief geïnspireerd, etnisch nationalisme dat zich afzet tegen immigratie en ‘cultuurmarxisme’ en dat streeft naar culturele restauratie en economisch protectionisme. Daar hebben we dus Trump, maar net zo goed Orbán, Poetin en Wilders. Ook Baudet, al komt die voort uit een meer intellectueel traditionalisme, waar ook zijn voorbeeld Roger Scruton uit putte.

Vlees aan de botten

Zijn indeling klinkt wat schematisch, maar er komt bij Fawcett genoeg vlees aan de botten, zoveel zelfs dat het de lezer soms te moede wordt bij de honderden bladzijden vol conservatieve doeners en denkers, die het vaak maar over één ding eens zijn: de moderne samenleving deugt niet. Dat gaat van Burke, Joseph de Maistre, Carl Schmitt en tientallen anderen tot en met Michel Houellebecq en Scruton. Het boek bevat als toegift een kleine encyclopedie van ‘conservatieve levens’ en een uitvoerige bibliografie. Dat maakt van Conservatism een imposant overzicht dat alles in zich heeft om een populair standaardwerk te worden.

Uiteraard valt er ook het nodige op aan te merken. Zo is Fawcett, zelf links-liberaal, ervan overtuigd dat rechts de maatschappelijk hegemonie in het Westen heeft veroverd en links alom in de touwen hangt. Politiek lijkt dat nog aannemelijk, maar cultureel zullen conservatieven daar zelf, in hun strijd tegen ‘cultuurmarxisme’ heel anders over denken.

Te onderkoeld en kort – een luttele twee pagina’s – is dan weer zijn behandeling van de relatie tussen hard-rechts en het fascisme. Het hedendaagse, populistische ‘hard rechts’ is niet (proto-)fascistisch, vindt hij, hooguit aan de marges. Het fascisme was een historisch specifiek verschijnsel, dat buiten het democratische links-rechts-schema valt.

Die haastige afrekening wekt verbazing, omdat Fawcett het conservatisme nu juist behandelt als een politiek-ideologisch spectrum, met plaats voor reformistische en reactionaire varianten. Waarom zou het fascisme daar niet ook op passen, als de meest extreme positie?

De verschillen die hij signaleert met het conservatisme (fascisme is een dynamische massabeweging, inherent gewelddadig) zijn reëel. Maar de historische banden tussen rechts- conservatisme en fascisme zijn dat ook. Fawcett lijkt er zelf ook niet helemaal gerust op, want er is geen garantie, schrijft hij, dat hard-rechts niet zal muteren in ‘een gepolijste, mildere vorm van fascisme’. Je zou kunnen denken: dat is precies wat we nu meemaken.Conservatism besluit dan ook met de oproep aan gematigde conservatieven om naar het midden te bewegen en allianties te sluiten met andere democratische krachten, tegen het extremisme. De tekenen zijn niet hoopvol. Vooralsnog hebben zich nog niet veel conservatieven actief gekeerd tegen de ondermijning van de liberale democratie zoals die wordt aangejaagd door ‘hard-rechts’